Voereigenschappen
Voor het aanvullen van een rantsoen, het afstemmen op de behoeften of voor het beter benutten van ruwvoer kan krachtvoer worden ingezet. De keuze van een bepaald voedermiddel is sterk van invloed op het gewenste resultaat. Om een juiste keuze te maken, dienen de eigenschappen van de voedermiddelen en het effect ervan goed in beeld te zijn.
Chemisch gezien bevatten voedermiddelen diverse koolhydraten, vetten, eiwitten en anorganische bestanddelen. Door deze variatie kunnen de voedermiddelen enorm verschillen in voederwaarde (meer of minder VEM, DVE of OEB) en in verteringseigenschappen (sneller of trager). Deze eigenschappen zijn zeer bepalend voor de keuze van een bepaald voedermiddel.
Koolhydraten
De koolhydraten kunnen worden onderscheiden in suikers, zetmelen en celwandkoolhydraten. Deze koolhydraten leveren vooral energie op pensniveau (Fermenteerbare Organische Stof). Mengvoerfabrikanten hebben daar ook wel andere aanduidingen voor, zoals FOP, WFOS, PFOS. Voor de pensfermentatie hebben deze koolhydraten sterk verschillende eigenschappen.
Suikers zijn wateroplosbaar en zijn daardoor snel beschikbaar voor de pensmicroben. De suikers in krachtvoeders komen, in tegenstelling tot de suikers in vers ruwvoer, zoals voederbieten en vers gras, bovendien snel in oplossing. De suikers in de krachtvoeders kunnen dus worden aangemerkt als snel beschikbare of snel fermenteerbare organische stof. De suikers in voederbieten en in vers gras zitten ingekapseld door de celwand en deze komen pas vrij als de celwand door een bewerking, zoals herkauwen, of aantasting door pensmicroben doorlaatbaar wordt.
Zetmelen verschillen al naar herkomst of behandeling sterk in afbraaksnelheid. De traag afbreekbare ofwel bestendiger zetmelen ontsnappen gemakkelijk aan de pensfermentatie en komen min of meer onveranderd in de dunne darm aan om daar enzymatisch te worden afgebroken. Door de trage afbraaksnelheid, ofwel passage naar de dunne darm, is het FOS-gehalte lager en is het risico van pensverzuring geringer. Vanwege de tragere afbreekbaarheid wordt aan producten die veel bestendig zetmeel leveren een hogere Struktuurwaarde (SW) toegekend. Door bijvoorbeeld de granen te pletten, in plaats van te malen, krijgt men ook andere eigenschappen in de fermentatiesnelheid. In principe is geplet graan trager afbreekbaar dan (fijn)gemalen graan.
Celwandkoolhydraten (pectine, hemicellulose, cellulose en lignine) verschillen sterk in afbraaksnelheid en in verteerbaarheid. Pectinerijke celwanden, zoals van wortels en knollen, zijn gemakkelijk en in hoge mate verteerbaar. Anderzijds zijn ligninerijke celwanden, zoals van doppen en steenschalen, moeilijk en in mindere mate verteerbaar. De invloed van het ligninegehalte komt ook tot uiting op de verteerbaarheid van de Ruwe Celstof. Een hoger lignine aandeel veroorzaakt een verlaging van de RC-verteerbaarheid. Als de RC goed verteerbaar is (laag lignine-gehalte), zijn de overige celwandkoolhydraten goed verteerbaar en dit weerspiegelt zich in een hoger FOS-gehalte. Het FOS-gehalte geeft aan in welke mate een product energie op pensniveau levert. De hoogte van de SW geeft inzicht in de snelheid waarmee de FOS beschikbaar komt. Veel FOS en een hoge SW betekent dat de energie traag beschikbaar komt en dus is er weinig risico voor pensverzuring. Veel FOS en een geringe SW impliceert een snelle afbraak en daarmee is het risico voor pensverzuring groter.
Vetten
Voedermiddelen bevatten een bepaald gehalte aan vetten en levert met name energie voor het dier. De energie uit vetten is niet beschikbaar voor de pensmicroben en levert dus geen FOS, ofwel pensenergie. Vetten kunnen zelfs de pensfermentatie benadelen, vooral als het vet in de vorm van vrij toegevoegde olie aanwezig is. Bij de normale voedermiddelen is het eventueel aanwezige vet of olie altijd min of meer omgeven door de celwanden, waardoor het minder snel vrij komt. Dit vet heeft minder snel een nadeel op de pensfermentatie dan het als zodanig toegevoegde vet. Een rantsoen voor herkauwers moet circa 3 á 4% vet in de drogestof bevatten. Bij hogere gehalten wordt de soort vet en de vorm waarin het aanwezig is, belangrijk. Onverzadigd vet (olie) heeft sneller een nadeel als verzadigd vet of als verzeept vet (“beschermd vet”).
Eiwitten
Eiwitten kunnen, mits ze afgebroken worden in de pens, onder andere stikstof (N) leveren voor de pensmicroben. Ook voor eiwitten geldt dat er verschil in afbraaksnelheid is. Ruwweg kunnen in het eiwit drie verschillende fracties worden onderscheiden, namelijk het oplosbare eiwit, het niet-oplosbare fermenteerbare eiwit en het bestendige eiwit. Het bestendige eiwit staat voor de fractie die aan de pensfermentatie ontsnapt en onaangetast de dunne darm bereikt. Van traag afbreekbaar eiwit is de kans dat het aan de pensfermentatie ontsnapt groter. Daardoor levert traag afbreekbaar eiwit ook meer bestendig eiwit.
Binnen het onbestendige eiwit kan een oplosbare en een niet-oplosbare fractie onderscheiden worden. Het oplosbare eiwit is veel sneller beschikbaar dan het niet-oplosbare eiwit en bevat doorgaans vooral NPN-verbindingen. Omdat onbestendig eiwit ook energie levert op pensniveau, is het FOS-gehalte van producten die veel onbestendig eiwit leveren gemiddeld hoger dan van producten met veel bestendig eiwit. In de FOS wordt namelijk ook de bijdrage van het onbestendig eiwit geteld. De FOS van een eiwitrijk product, met daarbij een geringe bestendigheid van het eiwit, is dus geheel anders van samenstelling dan de FOS van een koolhydraatrijk product.
Naast het belang van een voldoende hoeveelheid en goede opbouw van de koolhydraten, is het voor de pensfermentatie ook van belang dat er een voortdurend voldoende voorziening is aan onbestendig eiwit. Met die bedoeling is ook het gehalte aan Onbestendig Eiwit Balans (OEB) van de voedermiddelen aangegeven. Producten met een lage eiwitbestendigheid hebben een geringe DVE-waarde en een hoge OEB-waarden. Daarentegen hebben de producten met een hoge eiwitbestendigheid relatief een hoge DVE-waarde en een lage OEB-waarde. Uit de verhouding tussen de DVE- en OEB-waarde van een product heeft men enig inzicht in de bestendigheid van het eiwit. Bij een nauwe verhouding DVE : OEB is het eiwit snel afbreekbaar (onbestendiger) en bij een ruime verhouding is het eiwit traag afbreekbaar (bestendiger).