Eigenschappen van gras

  • Bij weidegang in een regenachtige periode is er in verhouding teveel massa (water), er mag dan meer (maïs) bij worden gevoerd. Daarnaast dient er op stal bij regenachtige dagen extra droogvoerstructuur te worden verstrekt, met het weidegras komt er extra vocht in de pens. Met een baal hooi aan het voer hek kan je nooit een fout maken en stel je de koe in staat het zelf te corrigeren.
  • Bij stalvoedering is kneuzen uit den boze net als de wagen volproppen, hiermee wordt de waslaag op het blad beschadigd en daarmee het drijvende vermogen in de pens.
  • Overgang weidegang → stal, is van vers gras → kuil gras = duidelijk verschil in gedrag in de pens tussen beide voersoorten. Gras dat afgegraasd wordt zijn, met name in de herfst, enkel de grastoppen terwijl de gemaaide snede vaak lang is gemaaid. Dus het rantsoen gaat van snel naar trager verteerbaar gras.
  • In het voorjaar is deze overgang precies andersom. De microben kunnen zich sneller vermenigvuldigen op het snel verteerbare gras en de pens van de koe is daarom sneller ingesteld op het weidegras. Dit verklaard waarom deze overgang minder ‘problemen’ oplevert in de praktijk. De overgang naar het stalrantsoen duurt minimaal drie weken waarbij met name de koeien aan het einde van de lactatie (zonder krachtvoer) moeite hebben met de overgang. De gehele overgang wordt extra bemoeilijkt als de kwaliteit van het weide gras te wensen overlaat door een laag ruw eiwit en veel roest.
  • De grassoort heeft invloed op de verteerbaarheid, Engels raaigras is sneller verteerbaar dan veldbeemd ed. Als je dus meer ‘kruidig gras’ aantreft in een kuil dan weet je dat je de VCOS lager in moet schatten dan dat je dit voor hetzelfde gras qua kleur, blad-stengel verhouding ed. voor Engels raai gras zou doen. Bij verschillende grassen heb je verschillende eigenschappen. Engels raaigras heeft een snellere vertering dan andere grassen . Daarbij is er ook verschil tussen tetra en diploïde. Tetra heeft een hoge verteringsnelheid, minder organische stof in de bodem (minder wortel) en is meer trapgevoelig (de zode is opener/holler).
  • In de 2e snede (na 21 juni de langste dag) zitten er meer zonuren in het gras en gaat het verbloemen/schieten, hier treed de meeste stengelvorming (verhouting) op. Na de 3e snede worden de dagen weer duidelijk korter en neemt dit weer af. Daarnaast verteert herfstgras langzamer dan voorjaarsgras, in het voorjaarsgras zit meer pectine dat snel verteerbaar is. Het later (langer) maaien van de 1e snede geeft dus maar zeer beperkt meer structuur aangezien verhouting niet optreed in het gras.